Potosí
Blijf op de hoogte en volg Frans
06 Juni 2015 | Bolivia, Potosí
In Potosi stroomde het zilver uit de berg. In de mijnen was het kwaad toeven. Volgens goed Romeins gebruik sloot men de slaven op ondergronds. Niet lullen maar poetsen. Tot je erbij neervalt.
In de munt, een enorm complex midden is de stad, werd het zilver gezuiverd in retorten met kwik. De dampen die daarbij vrij kwamen doen de arbo deskundigen huiveren. Met enorme blaasbalgen wakkerden slaven de vuren aan waarboven de ongelukkigen de vuurvaste smeltkroezen bedienden. Nog is in de gewelven de zwarte aanslag van de rook van de vuren te zien.
Mijn gids heet niet Nathalie maar Soledad. Ze haalt mij op in het hotel en we springen in een van de vele busjes die door de straat denderen, op weg naar de arme buitenwijken die tegen de helling van de berg zijn gebouwd en waar de mijnwerkers wonen.
In de Inca tijd was al bekend dat de berg zilver bevatte, maar was ook heilig en werd alleen gelaten. De Conquistadores dachten daar anders over; de enorme schat van de berg viel hun in de schoot. Nog steeds spreekt men in Spanje bij grote rijkdom over "un vero Potosí ". Langzaam maar zeker raakten de rijke aders uitgeput en in 1985 werd het mijnbedrijf, toen in staatshanden, gesloten en overgedragen aan de bevolking, die als coöperatie verder mijnt. Nu werken er zo'n 15,000 mensen in ongeveer 500 kleine mijntjes.
Op een pleintje stappen we uit de bus. Het is er een enorme drukte: overal winkels met spullen die de mijnwerker zoal nodig heeft en straatventers die ontbijt serveren. Gebakken rijst, kip, met kip of vlees gevuld en gefrituurd bladerdeeg, van alles. Soledad maant mij twee enorme flessen Inca-cola en twee zakken cocabladeren te kopen, waarna we ons bij een groep toeristen voegen in een andere bus. Eerst volgt nog en bezoek aan de wasserij. Het erts wordt er gemalen, zo'n 50 ton per week en geflotteerd waardoor metallisch zilver en zilver sulfide wordt gewonnen.
Het mijnkantoor is een hut. Hier zowel als boven de mijn ingang zijn nog de sporen van vers lamabloed. Twee maal per jaar, o.a. twee weken geleden, worden de goden van de berg tevredengesteld door in de mijn een lama te offeren.
Het steenwerk om de galerij te steunen is nog uit de koloniale tijd. Flink bukken, de mensen waren toen een stuk korter. Na ruim een kilometer lopen, aan het front, een meter of tien boven de galerij. Het erts wordt in rubber zakken met een lier omhoog getakeld en in d chute gekiept om zo in de mijnwagentjes te vallen die met de hand naar buiten worden geduwd. Zwaar werk. De flessen cola en zakken coca worden nu als cadeau aan de mijnwerkers gegeven.
Een onvervalst Vlaamse stem verzoekt mij een foto te maken; het is Andries, een student uit Leuven die geregeld heeft dat hij enkele dagen ondergronds werkt. Wat een wonderlijk treffen. Helaas lukt het niet savonds met hem af te spreken om gezellig een pilske te vatten en bij te praten. In een zijgalerij staat een groot beeld om de mijn te beschermen. Kennen wij in Europa de zedige beeldjes van de heilige Barbara, hier is het een primitief aandoend beeld van een man met kroeshaar,veel versieringen en een enorme penis die prominent zichtbaar is.
Op de terugweg in de bus naar de stad passeren we een kudde, een dertigtal lama's; met groen-geel-rode toefjes aan de oren kijken de beesten eigenwijs als altijd de wijde wereld in, nog wel. Morgen, vrijdag, gaan ze mijn in; het is de dag dat de tweede offerande gebeurt. Altijd zo geweest.
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley